Mijn obsessie met Charles Rosel, un grand décorateur

Ik ben sinds een tijdje in de ban van een man waar ik enkel een korrelige foto van heb uit een oude Canadese krant. Hij is rond de zestig, kalend en netjes gekleed. Hij, dat is Charles Rosel. “Un grand décorateur” uit Brussel, volgens een artikel uit 1937. 

Foto van Charles Rosel, vijfde van rechts, tijdens een handelsmissie naar Canada in 1937.

Soms verdwijnen mensen per toeval niét door de plooien van de geschiedenis. Er moeten honderden boeiende negentiende-eeuwse figuren vergeten zijn. Charles Rosel niet, want ik vond een kaartje met zijn naam erop. 



Ik kocht een gelijkvloerse verdieping op de Koningsstraat om er na een grondige renovatie mijn communicatiebureau in te vestigen. Het gebouw ligt op het stuk Koninklijk Tracé dat veel van zijn glans heeft verloren. Schuin tegenover ons: De Ultieme Hallucinatie, het legendarische art-nouveaucafé. Wat verder in de straat huist Familiehulp in een kast van een stadspaleis, het Hôtel de Mesnil waar Puccini zijn laatste dagen doorbracht. 



Ons kantoor vandaag.

Ons pand was verwaarloosd, maar ademde nog steeds de grandeur van lang vervlogen tijden uit. Het kostte een appel en een ei; de renovatie bloed, zweet en tranen. Tijdens de lockdown knutselde ik meubels in elkaar voor post-coronatijden. Met de schroevendraaier in de hand viel mijn oog op een klein metalen plaatje op het sierlijke houtwerk. Ik wilde weten wat het was en vees het los. Het binnenwerk van wat vermoedelijk een oud telefoonsysteem was, werd stabiel gehouden door een opgeplooid, oud adreskaartje. ‘Les Ateliers d’Art Rosel’, rue Royale 239. Ons adres.

 

Ik zocht al een tijdje informatie over wat er zich vroeger afspeelde achter de muren van het oude stadspaleis. In wat vroeger wellicht een parktuin was, staat een grote bakstenen aanbouw waar nu studentenkamers in zijn, maar het historische achtergrondverhaal was me onbekend. Tot ik het aanknopingspunt vond via het adreskaartje. Een naam, een eerste richting. 

Dood ben je pas als je bent vergeten, maar wie kent les Ateliers d’Art Rosel nog? Ik woon al jaren in Brussel en had er nog nooit van gehoord. Ik sprak met talloze antiquairs en meubelmakers, maar meer dan een vaag belletje deed het nooit rinkelen. Gelukkig is er het internet en na een beetje zoeken, kwam ik uit bij professor Werner Adriaenssens, curator van de twintigste-eeuwse collecties van het Museum Kunst & Geschiedenis in Brussel. Hij is expert bij uitstek over deze periode en onder andere bekend van de wedersamenstelling van het door Victor Horta ontworpen interieur voor de befaamde Brusselse juwelier Wolfers en van de overzichtstentoonstelling van Henry Van de Velde. 


Foto van koning Leopold III tijdens de begrafenisstoet van Koningin Astrid in 1935. De foto is genomen door de grootmoeder van Werner Adriaenssens en brengt een deel van de gevel in beeld. Drie figuren staan in het middelste raam. Misschien is één van hen wel Charles Rosel?

Maar hoe verhouden Charles Rosel en zijn Ateliers zich tussen deze grote namen? En is hij het waard om herinnerd te worden? “Ik schreef over Rosel in mijn doctoraatsverhandeling, maar we weten eigenlijk nog niet zo heel veel over hem. Hij was een van de belangrijkste vooroorlogse meubelmakers en decorateurs voor de Brusselse bourgeoisie. Oorspronkelijk vervaardigden ze ‘stijlmeubelen’. Ze kopieerden dus bestaande, klassieke stijlen, maar voerden dit zeer kundig uit”, weet Adriaenssens. 



De foto’s van meubels en interieurs die ik hier en daar op websites van antiekhandelaren terugvind, tonen inderdaad erg klassieke stukken. De stukken komen zeer rijkelijk over, maar soms ook een beetje kitsch. Je kan je voorstellen dat je één dergelijk stuk als eyecatcher in je woonkamer plaatst, maar een heel interieur in deze stijl valt moeilijk te rijmen met de hedendaagse smaak

 

Maar dat was eind negentiende, begin twintigste eeuw natuurlijk helemaal anders. De stijl loopt parallel met de smaak van de rijke klanten en leidt dus tot renaissance-, empire-, directoire-, maar ook neogotisch geïnspireerde werken. Een kast, nog vervaardigd door vader François Rosel, is erg verfijnd afgewerkt maar lijkt moeilijk te passen in een modern interieur. Je ziet de rijkelijk met brons beslagen meubelen, met kleurrijke marmeren tabletten en luxueus ingelegd hout vandaag dan weer wel in dure herenhuizen en (stads)paleizen.


Ondanks de reputatie vrij klassiek te zijn, zit er wel een zekere evolutie in de stukken van Rosel. Die zijn na de Eerste Wereldoorlog vaak oriëntaals geïnspireerd. De vraag- en verkoopprijzen die ze vandaag halen, liggen erg hoog. Een erg mooi, zwartgelakt meubel dat gemaakt werd om muziekpartituren te bewaren staat te koop voor € 7 500. 

 

“Huizen als Rosel evolueren natuurlijk mee met hun vermogende klanten. Eind 19de eeuw is dat vooral de klassieke burgerij en de adel, maar met de industrialisering van België wordt de groep vermogende burgers groter en groter. Zij willen zich onderscheiden van de oude adel en laten zich onder andere door oosterse stijlen inspireren”, zegt Adriaenssens. 

 

Het is dan ook in deze periode dat Rosel evolueert van een eerder gewone meubelmaker, naar een ébenisterie d’art, dat interieurs volledig inrichtte om de nieuwe rijken ook een gepast imago aan te meten.


En Charles Rosel ziet het groot. Vader François had al een toonzaal op de Nieuwstraat, maar die moest wijken voor de bouw van de Innovation van Victor Horta. Les Ateliers d’Art Rosel verhuist naar de prestigieuze Koningsstraat, waar ook ruimte is om werkhuizen te bouwen. Uit de archieven leer ik dat de Brusselse gemeenteraad het pand uit 1837 in 1906 in vrij belabberde staat heeft geërfd en in 1908 een bod kreeg van 95 000 frank. Wellicht was dit het bod van Charles Rosel. Het toont aan dat het de firma voor de wind gaat. Van de benedenstad trekken ze uptown en daar vinden ze ook de ruimte om zich te focussen op de totaalinrichting van interieurs.

 


De gemeente Sint-Joost-ten-Node stuurt me de plannen op die Charles Rosel in 1908 heeft ingediend om de werkplaatsen te bouwen. Er worden vier verdiepingen opgetrokken, waar – zo blijkt uit foto’s uit een catalogus van rond 1913 die ik bij een Nederlandse antiquair op de kop kon tikken – onder andere een ontwerpatelier, een schrijnwerkerij, een stoffeerdersatelier en een beeldhouwerij zich in bevonden. Ik vind het fantastisch om in die catalogus ook een foto terug te vinden van de ruimte waar wij werken, maar dan helemaal ingericht met stukken uit de vroege jaren ’10 van vorige eeuw.


Een foto van ons kantoor uit 1913 uit de catalogus die ik kocht.


En een foto vanuit ongeveer hetzelfde perspectief vandaag de dag.


Het is een soort tijdreizen voor mij. Het boeit me mateloos om via digitale en fysieke bronnen elementen van een verhaal van oud ondernemerschap te linken aan de grote bewegingen uit een vervlogen tijd. Zo blijkt uit een aantal documenten bijvoorbeeld dat Charles Rosel een belangrijke aandeelhouder was van een Franse firma die mahoniehout importeerde uit Ivoorkust. De ontwikkeling van onze industrie en nijverheid op basis van kostbare grondstoffen uit koloniën roept ethische vragen op.

 

De firma had al vroeg een internationale dimensie. Het logo op de catalogus van voor de Eerste Wereldoorlog pakt uit met de talloze prijzen en medailles die de firma kreeg op diverse internationale tentoonstellingen.

 

In een Nederlandse krant uit 1876 lees ik een review over de meubels van vader François Rosel op de Internationale Tentoonstelling in Utrecht: “De Heer François Rosel uit Brussel heeft keurig meubelwerk geëxposeerd, waaronder een kostbaar kabinet van ebbenhout met geïncrusteerd ivoor.” Charles Rosel zelf was onder andere jurylid op de Internationale tentoonstelling in Gent van 1913. 

 

Rosel is ook zeer actief aanwezig op dé tentoonstelling par excellence, de Exposition Universelle des Arts Décoratifs van 1925 in Parijs. Deze tentoonstelling wil een nieuwe wind laten waaien en luidt de geboorte in van de art deco. De belangrijkste regel voor de deelnemers was dat geen enkel ontwerp gebaseerd mocht zijn op een bestaande stijl. Alles moest anders. Het is het moment voor de firma Rosel en zijn inmiddels vijftigjarige patron Charles om de klassieke stukken te overstijgen en interieurs voor een nieuwe tijd te ontwerpen en uit te voeren.

 

Het was ook toen gebruikelijk dat bekende architecten en ontwerpers samenwerkten met de grote meubel- en interieurhuizen. Ook de firma De Coene uit Kortrijk deed dit. Rosel slaat de handen in elkaar met Albert Van huffel, vandaag vooral bekend als architect van de Basiliek van Koekelberg. Net zoals andere architecten uit die periode – denk aan Berlage, Gaudi en Horta himself – ontwerpen ze ook de meubels voor de panden die ze tekenen. Van huffel staat in voor de artistieke uitwerking van een concept van Rosel: het Appartement Transformable, een vernieuwend ontwerp voor een appartement waarbij de ruimtes door middel van panelen en gewichten van functie kunnen veranderen. Een bed wordt uitgeklapt of via een roterend paneel komt plots een wastafel tevoorschijn.


Albert van Huffel, architect van de Basiliek van Koekelberg en partner van Charles Rosel.

Ze laten zich inspireren op de ‘Wagons-Lits’, met de uitklapbare bedden in treincoupés. De verwachting was toen al dat kwalitatief wonen op een kleinere oppervlakte ging moeten en dat één ruimte verschillende functies zou moeten vervullen. 


De reacties van de jury over het concept waren erg lovend. Er was echter geen bijzonder groot enthousiasme over de inrichting zelf. “Het interieur werd ondergeschikt bevonden aan het ingenieuze systeem”, weet Adriaenssens. Toch werd de licentie voor het concept verkocht aan een Franse firma, die het wilde uitwerken in een appartementsblok. 

 

Maar hoe ging de samenwerking tussen Rosel en Van huffel dan verder? Van huffel heeft vanaf halverwege de jaren twintig natuurlijk de handen vol met de Basiliek van het Heilige Hart, maar de samenwerking met Rosel lijkt ook om een andere reden een kort leven beschoren: uit een brief blijkt dat Van huffel niet te spreken was over de samenwerking met Charles Rosel. Hij vond dat zijn vrijheid door Rosel werd beknot en dat die niets wilde uitvoeren dat niet naar zijn smaak was. 

 

Dat Charles Rosel niet de makkelijkste was, bleek al eerder. “Om hun totaalconcepten te ontwikkelen, werkten ze samen met mensen die later vrij grote namen zouden worden”, zegt Adriaenssens. Beeldhouwer Pierre de Soete bijvoorbeeld, werkte rond de jaren ’10 voor Charles Rosel, in zijn mémoires schept hij geen rooskleurig beeld over Rosel. de Soete had het niet breed en vroeg aan Charles een voorschot op zijn loon: “U beschouwt mijn firma onterecht als een bijstandsbureau. Voor gevallen als het uwe, is er het OCMW.”

 

Want Rosel, dat was inrichting voor de topbourgeoisie. Een van de meest tot de verbeelding sprekende prestigeprojecten was de inrichting van de Villa Empain. Louis-Jean Empain, zoon van de puissant rijke baron Edouard Empain bouwde in 1931 de ultieme bachelor shack op wat vandaag de Rooseveltlaan is. Voor de inrichting deed hij een beroep op de diensten van Charles Rosel en niet op die van het Kortrijkse De Coene, een van de grote concurrenten, die nochtans banden had met de architect van de villa, de Zwitsers-Mexicaanse Michel Polak.

 


De inrichting was, geheel in de tijdsgeest, in de art-decostijl. De meubels zelf zijn helaas verdwenen, maar er bestaan nog een aantal foto’s. Een ervan komt uit een catalogus van Les Ateliers d’Art Rosel. “Het zou natuurlijk geweldig zijn indien we de stukken die Rosel voor Empain maakte kunnen traceren”, zegt Adriaenssens. Helaas zijn niet alle meubels die door Rosel werden ontworpen voorzien van een label. “Zeker de stukken die speciaal op maat werden ontworpen en uitgevoerd werden niet gelabeld, omdat de klant natuurlijk bewust voor de ontwerper en uitvoerder koos. Dat maakt het moeilijker om ze op te sporen.”

 

Want wat is nu de relavantie van Les Ateliers d’Art Rosel? En wat is er gebeurd met Charles Rosel zelf? Het toonaangevende tijdschrift ‘Batir’ omschrijft hem in 1937 als ‘un grand décorateur’ en de ‘doyen du métier’, de gildenmeester van het vak. Iemand die niet zomaar innoveert, maar streeft naar het verenigen van een uitgepuurde persoonlijke smaak met een rijke historische bagage. Van de man zelf vind ik vanaf 1937 geen spoor meer terug. De Tweede Wereldoorlog lijkt hem te hebben opgeslokt. Bleef hij misschien in Canada, waarnaar hij op handelsmissie ging? Was hij eind jaren ’30 over zijn hoogtepunt heen en werd de zaak daarom opgedoekt?


Ik heb er voorlopig nog geen echt antwoord op. De vraag is natuurlijk of dat antwoord er ooit nog gaat komen. Ik leerde tijdens mijn zoektocht vooral dat er steeds nieuwe vragen bijkomen. En dat er geen zekerheid is dat het verleden al zijn geheimen prijsgeeft, omdat het nu eenmaal ‘gepasseerd’ is en informatie verloren gaat. Het belang van Rosel zat hem wellicht in de samenwerkingen en de kansen die hij aan getalenteerde ontwerpers en vakmensen gaf via zijn ateliers. En aan een hele rits prachtige en rijkelijk versierde een beetje kitscherige meubels waar mensen al dan niet stiekem toch nog van houden.

Reacties

Populaire posts van deze blog

De geur van mijn grootvader

Sociale strijd van Pellizza tot Vanfleteren, van Milaan tot Clabecq