De geur van mijn grootvader
Mijn grootvader groeide op in armoede. Zijn vader had naar het schijnt een drankprobleem en had zijn gezin met tig kinderen niet veel meer te bieden dan miserie. Mijn overgrootvader – die ik overigens nooit heb gekend - trok een goed lot en moest niet het leger in. Arme mensen toen verkochten dat lot, hij niet. Hij ging niet naar het leger en bleef arm. Als kind ging ik vaak met mijn grootvader mee om konijneneten te verzamelen. Ik zat achterop de fiets en we gingen in velden paardenbloemen uitsteken. Of hij maaide klaver waar het hoog stond. Dat stopte ik dan in jutten zakken. Tijdens de oorlog verzamelde hij de steenkolen die van de wagons vielen. Hij raapte alles op wat hij op straat vond. We weten het aan de armoede die hij als kind kende. Zijn stal – het hok buiten tussen de aangebouwde badkamer en nog een ander hok met de mazouttank, je weet wel: koterij in Vlaanderen – was een verzamelplek vol zaken die zweefden tussen rommel, gereedschap en dingen die nog wel eens nuttig