Smelten
(ik schreef dit verhaal in 2013)
Ik draag nog altijd
je kleren wanneer ik ’s nachts alleen in mijn bed lig. Ze ruiken dan wel steeds
wat minder naar jou en steeds wat meer naar mij, maar het idee dat er zo dan
toch nog iets van ons beiden versmelt, troost me toch een beetje. Ik had
misschien sneller moeten stoppen ze te dragen. Net op het moment dat ze zo
ongeveer evenveel naar jou als naar mij roken, maar ik ben zo verslaafd aan je
geur dat ik het niet kan laten.
Mannen die samen zijn
kunnen elkaars kleren dragen en dat is fijn. Dat is niet zoveel raarder dan
bijna-bejaarde heterokoppels die in hetzelfde trainingspak in het bos gaan
wandelen, of gaan Nordic Walken, zoals wandelen tegenwoordig heet. Nu ik erover
nadenk is het dragen van hetzelfde trainingspak eigenlijk wezenlijk raarder dan
jonge mannen die elkaars kleren dragen. Toch blijft het idee hetzelfde. Ze
smelten samen en beginnen met de jaren meer en meer op elkaar te lijken, zoals
Boudewijn Büch op Mick Jagger en mijn oom op zijn hond.
Ja, ik heb nog een
walkman. Ik loop dan ook en ik heb cassettes. Wanneer ik door de Marollen slenter
en naar Transformer van Lou Reed luister, wordt Brussel net wat meer New York
en ben ik net wat dichter bij je. Ik neem de lift aan de rue Haute en kijk op
de esplanade uit over de skyline van deze stad. Wanneer ik mijn ogen sluit waan
ik me op de 44ste verdieping van het Flanders House, op 8th Avenue
en 41st Street. Ik ruik je weer want ik kus je nek en zie the Chrysler Building,
the Empire State Building en het water in de verte. Wanneer ik mijn ogen open
komen de Basiliek van Koekelberg en de tricolore op de Belgacomtoren; het RAC
en de schevigheid van de Dexia-toren. Not quite the same, but it does the trick. Voor even, als de sleur
nicotine die je écht nodig hebt, maar waarvan je weet dat de roes ook direct
weer zal verdwijnen.
I’m taking a walk on the wild side en zweet me verder naar de airconditioning
van de McDonalds aan de Stock Exchange, waar ik een Big Mac bestel. Het meisje
kijkt me raar aan want ze verstaat me niet dus ik herhaal
mijn bestelling tot ze het verdorie begrijpt. Moet ik het anders in het Spaans
uitleggen, of hoe zit dat? Ze moet natuurlijk wel een beetje meewerken, zeker
als het zo warm is als vandaag. Dit maakt me zo triest. Je verwacht toch dat de
service beter is? Allemaal goed en wel dat ze een kuthekel heeft aan deze job,
maar blijf verdomme een beetje vriendelijk. Als ze hier niet wil werken, dat ze
dan elders haar geluk gaat zoeken. Opportunities are just around the corner en zelfs in andere corners en
in andere landen - blijkbaar. Je moet het ook zelf een
beetje willen natuurlijk.
Ik denk dat mijn
telefoon gaat, maar ik weet natuurlijk niet of ik wel thuis ben. Lou Reed gaat intussen maar door. I
hear a Brussels conversation rattling in my head. In datzelfde hoofd lijkt het alsof het gesprek
dat we hadden toen je me vertelde dat je naar New York wilde trekken niet
zoveel meer was dan de flarden die je opvangt van het gesprek tussen mensen die
twee tafeltjes van je verwijderd zitten. Je vangt er vaag wat van op, de
essentie blijft wel hangen, maar de details vervagen en versmelten met de
omgeving. Ik weet nu dat het zelfverdedigingsmechanisme in mijn hoofd me wilde
behoeden voor meer pijn en dat het daarom maar fragmentarisch info doorliet. Ken
je de wanhoop die je voelt wanneer iets door je handen glipt terwijl je er naar
staat te kijken, zonder dat je het kan tegenhouden? Je reinste frustratie. Als
je zand in je handen houdt en je knijpt je handen steviger dicht, ga je het
zand niet beter kunnen houden, je gaat het gewoon sneller verliezen. Oei mama,
kuikentje dood.
Ik schreef telkens na het douchen “NU” op mijn hand met zo’n dikke rode
stift, omdat knopen in je zakdoek zo seventies zijn. “Geniet er nu toch van, zo
lang het duurt. Je moet er nu van genieten” zei iedereen me. Tja, als je het begint
te rationaliseren, kan ik het ook. Ik weet wel dat ik moet loslaten om er van
te genieten, maar dat gaat nu even niet. Het is als dansen: als je te benepen
beweegt lijkt het nergens op en gaat het kuikentje dood.
We zaten recht tegenover elkaar in de Archiduc en waren klaar voor
cocktails. Ik hield je handen vast, poogde een beetje verliefd naar je te
kijken en wilde je kussen. Ze waren klam, je handen. Het was koud buiten, maar
binnen was het warm. Een muzikant speelde Bluesette van Toots Tielemans op haar
mondharmonica. Terwijl je begon te praten over je verhuisplannen drukte ik je
handen harder in de mijne. Hoe harder ik drukte, des te klammer ze werden. Ik
hoopte dat als ik maar hard genoeg drukte, we gewoon gingen versmelten en je
zou stoppen met praten, maar we versmolten niet want plots trok je je handen
weg en kruiste je je armen. “New York dus. Ja, dat begrijp ik wel. Dat zou ik
zelf ook wel willen. Wanneer vertrek je precies?” Ah ja. Volgende maand al. Een
overplaatsing en je moet snel beslissen. Zand. Overal op de grond.
Alle vrouwen in Matongé kleden zich als Beyoncé. Ze luisteren naar
Congolese soukouss en Stromae en ook wel naar Beyoncé. Deze stad wordt zoveel
meer een smeltkroes dan de mensen hier ooit hadden durven vermoeden. Dat is
goed voor mij, want ik kan er in verdrinken en ik voel me er minder belangrijk
door. Toch loop ik door mijn eigen videoclip en ik besef
dat het Frans hier even Frans klinkt als het Engels in Harlem. Het is niet mijn
Frans. Er is bestaat zeker zoiets als mijn Frans, maar dat is natuurlijk niet
hét Frans. Jouw Frans is dan weer het vertaalde Nederlands in je hoofd. I suddenly wonder if your New York
English is the translated Dutch from inside your head as well. Or that it has
become a strange mixture of New York Dutchlish. Ik weet dat er van alles smelt in je hoofd. Dat
culturen, gewoontes, zinnen en mensen er al lang niet meer gecompartimenteerd
zitten, maar de smeltkroes worden die we - net als onze steden - langzaam maar
zeker allemaal worden. Moeten worden. Omdat het niet anders kan. Als je het
zand blijft vastknijpen, glipt het door je vingers.
Toen we net dateten kochten we vaak Italiaans ijs in hotel Matignon net
naast de Cirio aan de Beurs, dat we dan in Battery Park gingen opeten om naar
het water te kijken. Weinig mensen weten dit, maar het ijs is er veel lekkerder
dan dat van Australian Homemade of zelfs Capoue. Het wordt niet zo koud
geserveerd, wat het smeuïger maakt en de smaken lekker met elkaar doet
versmelten. We probeerden voor de leukigheid smaken te combineren tot het echt
vunzig werd, maar dat lukte niet. We hebben alle mogelijke combinaties
geprobeerd. Karamel en citroen. Meloen en gezouten amandel, hell: even sweat
potato and violet. Het ging echt allemaal samen, maar misschien waren we ook
gewoon verliefd en slik je in zo’n setting bijzonder veel, zolang we maar samen
waren. Ik begrijp nog steeds niet waarom je verdomme per
se wilde vertrekken als je hier toch ook gewoon alles hebt. We zouden zo’n mooie
kinderen hebben, jij en ik, want ijsjessmaken kan je ook eindeloos combineren. Wat
heeft New York trouwens dat Brussel niet heeft? Serieus nu, los van de schaal?
Wil je dan gewoon meer? Of meer anders, want alles wordt toch gewoon hetzelfde.
Overal.
Ik struin langs het parlement en loop Central Park in. Het is zo warm
dat ik er duizelig van word en besluit verkoeling te zoeken onder de arcades
aan de vijver. Een bandje speelt de blues en dat maakt het er niet frisser op. Het
borstbeeld van Peter De Grote kijkt me aan en ik vraag me af wat die hier te
zoeken had. Het blijft natuurlijk bizar dat net in dit park in deze stad het
beeld van een imperialistische tsaar staat te pronken. Het gesmolten asfalt van
het pad naar Strawberry Fields heeft Dali-allures. Er stijgt een droge, petrolische
steengeur uit op. Die doet mijn hoofdpijn dan wel geen goed maar brengt me als
een madeleine terug naar de tarmac van JFK, toen we vorig jaar naar huis
terugkeerden. Lou Reed begint aan zijn perfecte dag, maar daar geloof ik al een
tijdje niet meer in.
Andere jaren vind ik de stad op zijn best in de zomer, maar nu vind ik haar
vooral leeg zonder jou en wil ik er keihard weg. Brussel is een eiland, dus neem
ik de ferry naar Neder-over-Heembeek. De zon gaat langzaam onder en de warme
lucht versmelt met de kilte van de avond. Ik moet hier echt zo hard weg. Weg
van deze stad en van de hitte die iedereen gek maakt. In 1977 woonden in NOHE
vooral Italiaanse migranten die hun geluk kwamen zoeken in zware labeurjobs in
de haven. NOHE is gebouwd op de terreinen van de wereldtentoonstelling. Het
heeft iets wrangs dat zoveel jaar geleden een plaats van vooruitgang en
toekomstoptimisme moest plaatsmaken voor veredelde woonbarakken waar de
geïmporteerde werkkrachten die dat toekomstoptimisme vorm moesten geven, in
werden ondergebracht. Het is in deze wijk dat David Berkowitz in de snikhete zomer
van ’77 zes moorden pleegde in opdracht van de hond van de buren. De straten
zijn niet leeg. De laatste oude Vlamingen zitten buiten in hun werkplunje met
elkaar te praten en bier te drinken. Dikke oude vrouwen met geruite schorten zitten
op formica stoelen en staren voor zich uit. Het wordt donker en hier en daar
hoor ik een galmende Bavo Claes de hoofdpunten van het journaal overlopen. Greg
Lemond heeft de koers gewonnen. Ik waan me in een andere wereld en word gek,
want ik weet dat deze nacht me genadeloos zal afmaken als ik niet bij jou kan
zijn.
Het is al donker en ik begin te knikkebollen op het bankje op het perron
naar de Hamptons, wanneer ik naar de lucht kijk en een Airbus A380 spot. Dezelfde
mockingbird die jou van mij wegnam. Ik zou ergens moeten gaan wonen waar geen
vliegtuigen mogen overvliegen. Het koninklijk domein of zo.
Ik heb er overigens geen flauw idee van of er überhaupt nog een laatste
trein is. De dienstregeling is helemaal beklad met stickers en graffiti, dus ik
wacht en dommel verder in tot ik wakker schrik, want iemand nijpt in mijn arm.
“Hé! Hé snoopy, wakker worden! Ik ben er!”
“Ah, there you are. What took you so long?”
“Allé, ik ben ook blij om jou te zien. Ik heb een taxi genomen maar het
verkeer zat vast op de Roosevelt Avenue. Zijn we nog op tijd?”
Reacties