Mijn bescheiden bijdrage tot de mensenhandel

Ik was 19 jaar en ik trok naar Benin, voor een maand. In mijn herinnering bereidde ik me daar niet zo gek veel op voor. Internet bestond wel, maar daarvoor moest je met de trein naar Gent. Het beduimelde boekje dat ik over Benin in de bibliotheek van Brugge vond, leerde me dat Benin voornamelijk palmolie produceerde, een ex-kolonie van Frankrijk was en het bekendstond als de bakermat van de voodoo. Voodoo. Naar ingewanden van opengesneden geiten kijken en de toekomst voorspellen. Wist ik veel.

Ter plaatste logeerden we bij een gezin, dat in een huis woonde dat werd betaald door een Beninse dame die in Brugge in de prostitutie werkte. Ik kende haar niet zo goed, maar via de vriendin waarmee ik reisde konden we tegen een bescheiden vergoeding een maand bij hen logeren. Ik stelde me er allemaal weinig vragen bij. Zo ging het gewoon. Het gezin zou ons het land laten zien en dat moest ook wel, want wisten wij veel wat we daar gingen doen.

Daar aangekomen besefte ik al gauw dat de meeste dingen er volstrekt anders waren dan hier. Cotonou heeft niet zoiets als een stadscentrum met een kerk en een stadhuis en omwallingen zoals in Brugge. Er was geen postbedeling. Om te telefoneren moest je een kwartier wandelen (in Gent was er toen al internet, stel je voor) en toen ik ziek werd liet de dokter me de keuze om voor een Benins dagloon verpakte naalden te gebruiken, ofwel de goedkopere naalden die waarschijnlijk wel gesteriliseerd waren. Het gezin waar we bij verbleven was erg lief. We praatten slecht Frans met elkaar en deden dingen die zij gek vonden. We hadden het erg leuk, maakten uitstapjes, gingen lekker eten en dansen, zwommen in de zee en kochten souvenirs.

We maakten zoveel dingen mee, en er bleven geweldige anekdotes bij, maar misschien ontging ons net daarom zo veel. We wisten dan wel dat vanuit Ouidah duizenden slaven naar Brazilië werden verscheept, maar toen we een dagtripje naar het binnenland maakten om daar in een klein dorpje een 8-jarig meisje bij haar familie weg te halen, beseften we niet dat dit even goed mensenhandel was. Vanaf die dag werkte het meisje bij de familie: ze maalde maniok in een hutje achter het huis. We stonden er verder nauwelijks bij stil dat het zelfs huis waarin we logeerden even goed een zekere exponent van de wrede West-Afrikaanse geschiedenis was. Het was betaald met het lichaam van onze Beninse kennis, in de prostitutie in Europa. De geschiedenis trekt zich door. Slavernij maakt er deel uit van het dagelijkse leven.

Het besef rees dus langzaam dat wat we hadden gezien moderne slavernij was, maar ook dat we die mee in stand hielden. Niet bewust natuurlijk: wisten wij veel. Het feit echter dat we daar bleven logeren en geld betaalden aan het gezin, stelde hen misschien in staat om een jong meisje te kopen. Meegaan naar het dorp waar ze nooit blanken zagen, legitimeerde hen misschien tegenover de ouders van het meisje, zodat ze haar gewilliger naar de stad stuurden. Tegenover de kinderen van het gezin waar we bij verbleven en die enorm naar ons opkeken, bevestigden we onbewust dat het wel okay is om kinderen weg te kopen. En je te prostitueren in Europa.

Het lijkt misschien absurd om daar 16 jaar na de feiten veel woorden aan vuil te maken, maar boeken als El Negro en ik van Frank Westerman en De zwarte met het witte hart van Arthur Japin, confronteerden me recent met bepaalde elementen van een reis van lang geleden en zetten me aan daar wat mee te doen. Al was het maar er wat over schrijven.

Reacties

Populaire posts van deze blog

De geur van mijn grootvader

Mijn obsessie met Charles Rosel, un grand décorateur

Sociale strijd van Pellizza tot Vanfleteren, van Milaan tot Clabecq